In memoriam

U vindt hier, namens de Stichting Edward Schillebeeckx, achtereenvolgens een In Memoriam van Erik Borgman, van Hermann Häring, van Nico Schreurs en van Robert Schreiter.

In Memoriam Edward Schillebeeckx (1914-2009)
Prof. dr. Erik Borgman, namens de Stichting Edward Schillebeeckx

Edward Cornelis Florent Alfons Schillebeeckx werd geboren als de zesde van de veertien kinderen van zijn vader Constant en zijn moeder Johanna Calis. Hij zag het levenslicht op 12 november 1914 in Antwerpen, waar zijn familie korte tijd verbleef vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Hij groeide op in Kortenberg in Vlaams Brabant, waar zijn vader werkte als registeraccountant voor de Belgische regering. Evenals de meeste van zijn broers bezocht hij het jezuïetencollege. Hier genoot hij een klassieke opleiding in het Frans, onder een regime dat hij als te strikt ervoer. Dit weerhield hem ervan in navolging van een oudere broer in te treden in de Societeit van Jezus.
Edward koos voor de dominicanen en trad in als bijna twintigjarige in hun klooster te Gent. Na een jaar noviciaat studeerde hij daar drie jaar filosofie. In deze tijd werd hij sterk beïnvloed door Domien De Petter, geestelijk begeleider van de studenten en hun meest prominente docent filosofie, die een persoonlijke synthese had ontwikkeld van het denken van Thomas van Aquino en het eigentijds fenomenologisch en personalistisch denken. De Petter moedigde Schillebeeckx aan zelf te filosoferen. Tijdens zijn militaire dienst kon Schillebeeckx als religieus vrijwel ongestoord verder studeren. Deze periode ging praktisch naadloos over in de vierjarige theologiestudie in het dominicanenklooster van Leuven, die nauwelijks verstoord werd door de inmiddels uitgebroken Tweede Wereldoorlog. Na de open filosofie in Gent, was de formele en gesloten theologie die hem in Leuven werd gepresenteerd voor hem een teleurstelling. Hij ontleende zijn inspiratie aan het lezen van de ‘levenstheologie’ van Karl Adam.
In 1943 werd Schillebeeckx tijdelijk theologiedocent in het dominicaanse studiehuis in Leuven. Zodra de omstandigheden het toelieten, werd hij naar Parijs gestuurd om zijn studie af te ronden. Hier liep hij college zowel in het dominicaanse studiehuis Le Saulchoir als aan de Sorbonne, de École des Hautes Études en het Collège de France, onder meer bij zijn medebroeders Marie-Dominique Chenu en Yves Congar. Bovendien maakte hij kennis met het na-oorlogse existentialisme, het (christelijke) marxisme en de beweging van priesterarbeiders in de Franse kerk. Na zijn terugkeer in Leuven kreeg Schillebeeckx de opdracht de hele dogmatiek te doceren. Dit bood hem de mogelijkheid een nieuwe benadering te ontwikkelen, tegelijkertijd historisch en systematisch, die gebaseerd was op hetgeen hij geleerd had van De Petter, Chenu en Congar. Deze benadering vond haar neerslag in een omvangrijke eerste publicatie, De sacramentele heilseconomie (1952, een bewerking van zijn dissertatie), en in een aantal zeer uitgebreide collegedictaten. Vanaf het begin van zijn Leuvense periode was hij ook nauw betrokken bij algemene culturele en spirituele bewegingen en tijdschriften: Kultuurleven en vooral Tijdschrift voor Geestelijk Leven, waarvoor hij talrijke bijdragen schreef die ook theologisch van groot belang bleken. Dit geldt eveneens voor zijn kleine boekje over Maria en velerlei artikelen zowel op academisch als op populair niveau. Mede daardoor raakte hij bekend als auteur en spreker zowel in Vlaanderen als in Nederland.

Van 1957 tot 1983 was Schillebeeckx’ leven en theologische ontwikkeling nauw verbonden met de Nijmeegse theologische faculteit.
Gedurende zijn Vlaamse periode, als vruchtbaar publicist en veelgevraagd spreker, had Schillebeeckx naam gemaakt als een theoloog die de katholieke traditie wist te presenteren niet als de starre, vaststaande leer waarin zij zich toen vaak voordeed, maar als een denkende, met de concrete menselijke geschiedenis en de cultuur verbonden uitdrukking van levend geloof in de levende God. Door achtergrond en studie was Schillebeeckx verbonden met de ingrijpende vernieuwingen die in de periode na de oorlog met name in de Franse theologie plaatsvonden. Inzet was het katholieke geloof opnieuw in verbinding te brengen met de eigentijdse samenleving en de eigentijdse cultuur. De Nederlandse katholieke theologie was vanouds sterk gericht op het kerkelijk leven en het pastoraat in het eigen land. Schillebeeckx bracht de internationale discussie binnen die een theologische bijdrage wilde leveren aan de reflecties op eigentijdse vragen en dilemma’s.
In het bijzonder werd Schillebeeckx gewaardeerd om zijn baanbrekende visie op de sacramenten, die hij had uiteengezet in De sacramentele heilseconomie (1952). Deze studie maakte duidelijk dat doop, vormsel, priesterwijding, huwelijk, ziekenzalving, biecht en vooral eucharistie geen geheimzinnige, haast magische rituelen waren, maar het christelijk geloof in zijn volheid vierden, uitdrukten en present stelden. Velen zagen in de jaren vijftig de noodzaak de katholieke liturgie te vernieuwen en Schillebeeckx’ studie werd beschouwd als een belangrijke theologische onderbouwing van deze vernieuwing.
Vanuit zijn brede achtergrond begon Schillebeeckx in 1958 in Nijmegen college te geven aan de theologische faculteit, maar ook voor studenten van andere faculteiten.

Het Tweede Vaticaans Concilie, dat paus Johannes XXIII op 25 januari 1959 onverwacht aankondigde, zou van grote invloed zijn op Schillebeeckx’ loopbaan. Hij raakte snel intensief betrokken bij de voorbereidingen ervan en werd de belangrijkste adviseur van de Nederlandse bisschoppen. Hij schreef voor hen in 1960 een herderlijke brief over de betekenis van het concilie die internationaal opzien baarde en waardoor de Nederlandse kerk als ‘progressief’ bekend kwam te staan.
De lezingen die Schillebeeckx hield in Rome tussen 1963 en 1965, de periode van het feitelijke verloop van het concilie, bezorgde hem internationale bekendheid. Door zijn nauwe relatie met het toenmalige Nederlandse episcopaat en zijn optreden op de Nederlandse televisie werd hij beschouwd als de theologische stem van het Nederlandse katholicisme. In belangrijke mate dankzij hem werd de Nederlandse theologie, en in het bijzonder die aan de Nijmeegse theologische faculteit, internationaal bekend vanwege zijn vernieuwende en open, kwalitatief hoogwaardige theologiebeoefening.
Evenals andere vernieuwingsgezinde theologen beschouwde Schillebeeckx het concilie aanvankelijk vooral als mogelijkheid eindelijk praktische consequenties te trekken uit eerdere theologische ontwikkelingen. In haar feitelijke verloop was het concilie veel meer. Het stelde volgens Schillebeeckx op indringende wijze de vraag naar de verhouding van de katholieke kerk tot de eigentijdse wereld. Niet langer zou de kerk zich los en zelfs in contrast met de wereld profileren, maar zij zou voortaan nauw verbonden zijn met haar ‘vreugde en hoop, verdriet en angst’. Aan het ontwikkelen van een bij een dergelijk katholicisme passende theologie zou hij de rest van zijn leven blijven werken, ook toen het optimisme van de conciliejaren al lang verdwenen was.
Schillebeeckx heeft zich steeds ingezet voor een theologie die betekenis had voor een breed publiek. In 1960, in de aanlooptijd tot het concilie, had hij het initiatief genomen tot het Tijdschrift voor Theologie, dat gerichtheid op eigentijdse vragen wilde verbinden met wetenschappelijke theologische bezinning. In 1965 richtte Schillebeeckx met een aantal andere prominente concilie-theologen – Y. Congar, H. Küng, J.B. Metz en K. Rahner – op initiatief van uitgever P. Brand het internationale theologische tijdschrift Concilium op, dat de open, wereldkerk-brede discussie en de gerichtheid op de eigentijdse vragen die het concilie hadden gekenmerkt, wilde voortzetten. Beide tijdschriften bestaan nog altijd.

De verhouding van geloof en cultuur, kerk en wereld, is steeds het centrale thema van Schillebeeckx’ theologie geweest. In de periode na het concilie zocht hij, naar hij zelf schreef ‘met koortsachtige aandrang’, naar een theologie voor een kerk die onverbrekelijk verbonden was met de wereld, maar in deze wereld geconfronteerd werd met een snel voortschrijdende secularisatie en met andere ingrijpende maatschappelijke en culturele veranderingen. Zijn weigering zich theologisch voor deze ontwikkelingen af te sluiten hadden hun doorwerking ook aan de Nijmeegse theologische faculteit, waar met name in de jaren zeventig en tachtig alle vooronderstellingen van geloof en theologie indringend bevraagd en onder kritiek gesteld werden.
In de jaren zeventig schreef Schillebeeckx zijn twee baanbrekende studies over Jezus en diens betekenis: Jezus, het verhaal van een levende (1974) en Gerechtigheid en liefde: Genade en bevrijding (1977). Zij maakten duidelijk dat een wetenschappelijke en een gelovige visie op de Nieuwtestamentische geschriften en de vroege kerkgeschiedenis niet met elkaar in strijd zijn. Tevens lieten zij zien dat het christelijk geloof voor hedendaagse, zich voor verandering van de wereld inzettende mensen van fundamentele betekenis kan zijn. Schillebeeckx hield zich intensief bezig met vormen van maatschappijkritische theorie. Hij voelde zich verwant aan de zogenoemde politieke theologie van Johann Baptist Metz en vanaf het ontstaan ervan met de Latijns-Amerikaanse theologie van de bevrijding. In 1979 verleende de Nijmeegse universiteit een eredoctoraat aan de Peruaanse bevrijdingstheoloog Gustavo Gutiérrez, waarbij Schillebeeckx optrad als promotor.
Schillebeeckx bleef zich ook intensief bezighouden met meer binnenkerkelijke ontwikkelingen. Theologisch schreef hij indringend en geruchtmakend over de vormgeving van de kerk en speciaal van het priesterambt in Kerk en ambt (1980) en Pleidooi voor mensen in de kerk (1985). Als adviseur van het episcopaat in de jaren zestig en zeventig, raakte hij ook betrokken bij de conflicten die de ontwikkelingen binnen de kerk, en met name binnen het Nederlands katholicisme opriepen, zowel op nationaal niveau als op het niveau van de wereldkerk. Tot drie keer toe werd hij in de na-conciliaire periode voor zijn theologische ideeën ter verantwoording geroepen door de Romeinse instanties. Geen van zijn opvattingen werden veroordeeld, maar er ontstond een sfeer van verdenking rond zijn werk die grote verontwaardiging opriep bij de velen die zich in zijn visie herkenden. Ook Schillebeeckx zelf voelde zich erdoor miskend, maar dit leidde nooit tot vijandigheid ten aanzien van de institutionele kerk.
Tegenover de binnenkerkelijke kritiek staan tal van eredoctoraten en andere onderscheidingen. In 1982 ontving Schillebeeckx uit handen van Prins Bernhard de prestigieuze Erasmusprijs.

Vanaf zijn emeritaat in 1983 tot kort voor zijn dood is Schillebeeckx steeds theologisch actief gebleven. Na het verschijnen van Mensen als verhaal van God (1989) waarmee hij zijn geplande trilogie over Jezus voltooide, vijftien jaar na het verschijnen van het eerste deel ervan, vatte hij het plan op zijn grote studie over de theologische betekenis van de liturgie en de sacramenten uit de jaren vijftig te herschrijven. In 2000 verraste hij velen met een artikel in Tijdschrift voor Theologie waarin hij intensief in gesprek ging met recente ontwikkelingen binnen de antropologie en de zogenoemde Ritual Studies. De tekst, en de lezingen die hij erover gaf, straalde het gelukkige en verwachtingsvolle besef uit op de drempel van nieuwe, belangwekkende ontdekkingen te staan. Dat hij dit gevoel tot op zo’n hoge leeftijd heeft gehouden, tekent deze theoloog die boeklange interviews liet publiceerde onder de titel God is ieder ogenblik nieuw (1982) en Sono un teologo fecile (1994; ‘Ik ben een gelukkig theoloog’, niet verschenen in het Nederlands).
Door de ongemakken van zijn ziekte heeft hij zijn geplande studie over rituelen en sacramenten niet kunnen afronden. Ziekte en dood blijven wat Schillebeeckx zelf een ‘contrastervaring’ genoemd heeft, een ervaring die duidelijk maakt dat het in de bijbelse geschriften beloofde en in het christendom verhoopte ‘rijk van God’ wel geanticipeerd kan worden, maar dat het nog niet ten volle is aangebroken.

De theologie van Schillebeeckx wordt nog steeds op tal van plaatsen in de wereld intensief bestudeerd met het oog op de vernieuwing van geloof en kerk in hun relatie tot de hedendaagse wereld. Dit zal na zijn dood zeker voortgaan. Aan de Nijmeegse theologische faculteit is leerstoel ingericht die onder de titel ‘Theologie en cultuur’ zijn erfenis levend houdt. Deze leerstoel is momenteel onbezet, maar er is uitzicht op een nieuwe bezetting ervan.Maar bovenal weten velen zich in katholiek theologisch Nederland zich, met alle ingrijpende veranderingen die zich de laatste decennia in samenleving, kerk en universiteit hebben voorgedaan, mede drager van Schillebeeckx’ erfenis. De door hem voorgestane combinatie van openheid en gevoeligheid voor culturele en maatschappelijke ontwikkelingen, theologische reflectie van het hoogste wetenschappelijke niveau op basis hiervan, en de gerichtheid op het blijvende mysterie als bron en doel van de werkelijkheid dat velen God noemen, staat ook hen voor ogen.

Dat Edward Schillebeeckx mag rusten in het mysterie waar hij met hart en verstand steeds naar hunkerde.

In Memoriam Edward Schillebeeckx (1914-2009)
Prof. dr. Hermann Häring, de toenmalig enige collega proximus van Schillebeeckx

De Vlaamse dominicaan Edward Schillebeeckx, op 12 november 1914 in Antwerpen geboren, was een van de invloedrijkste theologen van de 20ste eeuw. Van 1957 tot 1982 was hij hoogleraar aan de theologische faculteit te Nijmegen, waar hij nu op 95-jarige leeftijd overleden is. Hij heeft een van de interessantste eeuwen van de katholieke kerk meegemaakt, medebepaald en eraan medegeleden.

In 1934 trad hij in Gent in de orde der Dominicanen; hij is een heel leven Dominicaan gebleven. Begon een jaar later met de studie van filosofie, en studeerde tijdens en na zijn militaire dienst vanaf 1939 theologie. Vier jaar later, in september 1943, hield hij al zijn inaugurale rede als lector in het dominicaanse studiehuis in Leuven. Het was het begin van een buitengewone carrière. Een cultuurtheologie was het eerste grote project waarin hij zich verdiept heeft, en wel in een tijd die uit was op een heroriëntatie en vernieuwing van de Europese theologie. Eigentijds geloof en eigentijdse theologie dienen niet levens- en cultuurvreemd te zijn, en tegelijk mogen de schaduwkanten van het menselijk bestaan niet uit het vizier raken. Deze grondovertuiging vormde de achtergrond van zijn werkzaamheden in Leuven over de kerk, de leek, het geestelijk leven. 1952 verschijnt zijn eerste grotere werk, over de sacramenten (De sacramentele heilseconomie. Theologische bezinning op S. Thomas’ sacramentenleer in het licht van de traditie en van de hedendaagse sacramentsproblematiek); daarvóór had hij al bijna 50 artikelen gepubliceerd. In 1955 volgt een boek over Maria, in 1959 – na een eerdere versie uit het jaar daarvoor – het werk Christus, sacrament van de Godsontmoeting, meteen herkend als een standaardwerk en in vele talen vertaald, waarin hij wilde vooruitgrijpen op het tweede (nooit verschenen) deel van zijn werk over de sacramenten. Intussen was hij een vruchtbaar publicist en een veelgevraagd spreker. Hij presenteerde de katholieke geloofsgegevens niet als een star systeem, maar als de levensnabije uitleg van een levend geloof in de levende God. De theologie was verwikkeld in een proces van verandering dankzij de invloeden van de Franse theologie, de zogen. nouvelle théologie, en Schillebeeckx wist de nieuwe elementen daarvan over te brengen. Zijn boek over de sacramenten werd met groot enthousiasme ontvangen omdat hij ze losmaakte van hun magische sfeer, – een theologisch doordachte voortzetting van de liturgische beweging, die uitzag naar een vernieuwing van de liturgie.

In september 1957 werd Schillebeeckx benoemd aan de theologische faculteit van de toenmalige Rooms-Katholieke Universiteit te Nijmegen. Voor de Nederlandse katholieke theologie betekende hij een grote aanwinst. Hij introduceerde de ideeën van de nouvelle théologie, de nieuwe hermeneutiek. Zijn sensibiliteit voor culturele en maatschappelijke ontwikkelingen buiten de katholieke kerk was toen nog nauwelijks gangbaar; dankzij zijn invloed raakte de Nederlandse katholieke theologie intensief in contact niet slechts met de internationale katholieke discussie, maar al spoedig ook met nieuwe ontwikkelingen in de Duits- en de Engelstalige wereld.

In januari 1959 kondigde paus Johannes XXIII het Tweede Vaticaanse concilie aan. Dat werd het uur van Schillebeeckx, want deze gebeurtenis zou voor zijn hele leven, denken en handelen van de grootste betekenis worden. Al spoedig raakte hij zeer intensief betrokken in de voorbereidingen ervan. Voor de Nederlandse bisschoppen werd hij de belangrijkste adviseur. Hun herderlijke brief over het concilie uit 1960, voornamelijk door Schillebeeckx opgesteld, baarde internationaal opzien. Gedurende de hele concilietijd, van 1962 tot 1965, hield hij in Rome lezingen voor deskundigen, bisschoppen en bisschoppenconferenties, trad hij op voor de Nederlandse televisie en maakte hij de Nederlandse kerk internationaal bekend.

Zoals veel theologen dacht Schillebeeckx aanvankelijk dat het concilie uit de nieuwe theologische ontwikkelingen praktische consequenties zou trekken. Al gauw werd duidelijk dat dit concilie een heel nieuwe dynamiek in gang zette. De kerk diende een nieuwe verhouding aan te gaan tot de wereld met haar nieuwe ontwikkelingen van groeiende autonomie en secularisatie. Zeker, men voelde zich gedragen door groot vertrouwen op een wereldwijde toekomst, maar ook de groeiende kritiek op imperialisme en eurocentrisme heeft men geleidelijk ontdekt. Het was een optimistisch tijdperk, maar de teleurstellingen begonnen nog in de jaren zestig. Desondanks bleef Schillebeeckx op indringende wijze vragen naar de relatie van de kerk tot onze wereld. Hij keek naar de mensen zelf met hun “vreugde en hoop, verdriet en angst”, en steeds indringender naar de betekenis van het lijden en de lijdenden, zoals de latere bevrijdingstheologie die met grote nadruk liet zien. Schillebeeckx zou deze thematiek, vaak samengevat in de categorie “contrastervaring”, nooit meer opgeven en onderzoeken tot in haar diepste hermeneutische en wetenschapstheoretische aspecten.

Niettemin heeft Schillebeeckx zich steeds ingezet voor een theologie die betekenis had voor een breed publiek. Reeds in 1960 had hij het initiatief genomen tot het Tijdschrift voor Theologie, dat gerichtheid op eigentijdse vragen wilde verbinden met wetenschappelijke theologische bezinning, In 1965 richtte hij samen met andere prominente concilie-theologen – Y. Congar, H. Küng, J.B. Metz en K. Rahner – op initiatief van uitgever P. Brand het Internationale Theologische Tijdschrift Concilium op, dat in de geest van het Concilie een open en internationale discussie over de actuele vragen van kerk en samenleving wilde voortzetten. [Beide tijdschriften bestaan nog altijd.]

De verhouding van geloof en cultuur, kerk en wereld, is steeds het centrale thema van Schillebeeckx’ theologie geweest. In de periode na het concilie zocht hij, naar hij zelf schreef ‘met koortsachtige aandrang’, naar een theologie voor een kerk die onverbrekelijk verbonden was met de wereld, maar in deze wereld geconfronteerd werd met een snel voortschrijdende secularisatie, met ingrijpende ideologische, wetenschappelijke en economische veranderingen. Nooit heeft hij zich voor deze ontwikkelingen afgesloten en daarmee ook de Nijmeegse theologische faculteit ervoor geopend. Met name in de jaren zeventig en tachtig heeft hij de economische, culturele en ideologische vooronderstellingen van geloof en theologie indringend bevraagd en zo nodig onder kritiek gesteld.

Baanbrekend waren naast hermeneutische artikelen zijn grote studies over Jezus en diens betekenis: Jezus, het verhaal van een Levende (1974) en Gerechtigheid en liefde: Genade en bevrijding (1977). Deze boeken hebben, althans voor de katholieke theologie, een nieuwe grondslag gelegd voor ons gelovig spreken. Daarin werkte hij niet slechts als systematicus, maar ook als exegeet. Hij slaagde erin het exegetische debat van zijn tijd zonder vooroordelen in zich op te nemen en samen met het eigentijdse kerk- en dogmahistorische debat vruchtbaar te maken voor een christelijk gelovige visie op wereld, geschiedenis en mens, op heil, verlossing en bevrijding. Op deze basis verdiepte hij zich ook in vormen van maatschappijkritische theorie, met name de Nieuwe Politieke theologie en de later opkomende Latijns-Amerikaanse theologie van de bevrijding; met grote sympathie volgde hij tot in de laatste jaren den ontwikkeling van contextuele theologieën in Afrika en in Aziatische landen . In 1979 verleende de Nijmeegse universiteit een eredoctoraat aan de Peruaanse bevrijdingstheoloog Gustavo Gutiérrez, waarbij Schillebeeckx optrad als promotor.

Op basis van dit brede wetenschapstheoretische, exegetische en historische fundament dat hij zich eigen had gemaakt, bleef Schillebeeckx ook intensief bezig met binnenkerkelijke ontwikkelingen die na het Concilie stagneerden en de katholieke kerk – zoals men terecht zei – deden belanden in een koude winter. In 1980 en 1985 schreef hij de geruchtmakende boeken over het kerkelijke ambt: Kerk en ambt en Pleidooi voor mensen in de kerk (1985). Helaas heeft de leiding van de kerk hem deze belangrijke en buitengewoon constructieve bijdragen niet in dank afgenomen. Tot drie keer toe hebben de Vaticaanse instanties hem voor zijn theologische voorstellen ter verantwoording geroepen. Zeker, hij werd nooit veroordeeld, maar tot zijn groot verdriet en geheel ten onrechte is het deze instanties gelukt een sfeer van verdenking en verontwaardiging op te roepen rond zijn werk en rond “zijn” faculteit. De diepste kerkelijke intenties van Schillebeeckx zijn daardoor miskend. Dankzij zijn diepe geloof en zijn inbedding in een dominicaanse spiritualiteit heeft deze confrontatie hem nooit gebracht tot bitterheid tegenover de institutionele kerk. Daarom waren zijn medestanders en vrienden blij met het grote aantal eredoctoraten en andere onderscheidingen die hij heeft ontvangen, o.m., in 1982, de prestigieuze Erasmusprijs, uitgereikt door prins Bernhard.

Ook na zijn emeritaat in 1983 is Schillebeeckx steeds theologisch actief gebleven. In 1989 verscheen het boek Mensen als verhaal van God, waarmee hij zijn trilogie over Jezus, genade en God voltooide. Voor velen is dit zijn meest intense boek, met teksten die blijk geven van een diepgravende spiritualiteit. Daarna wendde hij zich weer tot zijn studies over liturgie en sacramenten uit de jaren vijftig. In 2000 is in Tijdschrift voor Theologie is daarover een laatste artikel verschenen waarin hij intensief in gesprek ging met recente ontwikkelingen op dit gebied. Daarmee kwam hij terug op een van de diepste bronnen van zijn eigen spiritualiteit, die hij steeds vond in de liturgie, vooral in het voorgaan en preken bij de eucharistieviering. Daarom mogen op dit moment zijn vele kleinere publicaties niet worden vergeten: overwegingen over spirituele thema’s, preken en beschouwingen over de betekenis van het christelijk geloof voor de eigentijdse wereld. Uiteindelijk bleef Schilleeckx steeds in de beste zin van het woord een optimistisch mens, zoals hij zelf zei in titels van boeken: God is ieder ogenblik nieuw (1982) en Ik ben een gelukkig theoloog (1994).

De vele impulsen van Schillebeeckx’ theologie houden hun invloed op verschillende thematische gebieden en methodische niveaus. Ik noem:
(1) De herontdekking van Jezus van Nazareth als vernieuwende impuls voor leer en verkondiging binnen de katholieke kerk; op officieel niveau wordt deze nog steeds tegengehouden, maar ze wordt belangrijker naarmate de geloofsoverdracht moeilijker wordt.
(2) De ontsluiting van bijbelse teksten, met name van het Nieuwe Testament, voor geloof en spiritualiteit, zoals men die kan vinden in het tweede Jezusboek en in vele kleine publicaties.
(3) De introductie van de hermeneutiek in de katholieke systematische theologie, als tegengif voor elke vorm van star en rationalistisch dogmatisme; de theorievorming over een “kritisch verruimde” hermeneutiek, die in staat is op te treden tegen allerlei vormen van reactionair en ideologisch misbruik.
(4) De aandacht voor de lijdenden en gemarginaliseerden, als basisoptie van iedere christelijke theologie, ook in de westerse samenleving.
(5) De principiële openheid van het theologisch denken voor wereld en samenleving, die bij Schillebeeckx culmineerde in de leuze “buiten de wereld geen heil”.
(6) Tenslotte het appèl aan de theologie tot interdisciplinaire en interreligieuze samenwerking dat in zijn teksten al vroeg te vinden is.

De theologie van Schillebeeckx wordt nog steeds op tal van plaatsen in de wereld intensief bestudeerd met het oog op de vernieuwing van geloof en kerk in hun relatie tot de wereld. De Nijmeegse Faculteit der Theologie, door externe druk van de kerkelijke overheid intussen aangevuld met een Faculteit der Religiewetenschappen, weet zich nog steeds gesteund door de vernieuwende impulsen die van Schillebeeckx’ theologie zijn uitgegaan. Steunpunten voor de herinnering aan zijn theologie hebben ook vaste vorm gekregen: daarvan zijn te noemen de wisselleerstoel voor ‘theologie en cultuur’ aan de genoemde faculteiten, de impulsen voor interdisciplinaire samenwerking die o.a. hun plaats hebben gevonden in het Heyendaal Instituut en in het Soeterbeeckprogramma. De Stichting Edward Schillebeeckx werkt nauw met de genoemde faculteiten samen; ze stelt zich ten doel zijn gedachtegoed te verzamelen, te ordenen, te bewaren en toegankelijk te maken voor geïnteresseerden.

Maar bovenal blijft Edward Schillebeeckx voor de faculteit der theologie en de faculteit der religiestudies een nastrevenswaardig voorbeeld, vooral de combinatie die hij voorstond van openheid en gevoeligheid voor culturele en maatschappelijke ontwikkelingen, theologische reflectie van het hoogste wetenschappelijke niveau op basis hiervan, en de gerichtheid op het blijvende mysterie als bron en doel van de werkelijkheid dat velen God noemen.

[Dames en heren,] we zijn ervan overtuigd dat ook voor de katholieke kerk een nieuwe lente zal aanbreken, waarin de vruchten van zijn theologie opnieuw kunnen opbloeien. In zijn publicaties en zijn denkwerk heeft ons Edward Schillebeeckx, die steeds vriendelijke en welwillende persoon, een gigantisch oeuvre achtergelaten. We kunnen onze dankbaarheid alleen betuigen door de sporen van zijn denken na te gaan en voort te zetten, telkens opnieuw in het licht van de telkens nieuwe vragen van elkaar opvolgende tijdperken en generaties. Edward Schillebeeckx noemde zich een gelukkige theoloog. Met zijn denken heeft hij aan het geluk van velen binnen en buiten de kerken bijgedragen. We dragen diepe gevoelens van dankbaarheid mee voor alles waarmee hij kerk en theologie heeft verrijkt.

Bij het overlijden van Edward Schillebeeckx
Van voorzitter Nico Schreurs, Stichting Edward Schillebeeckx

Het bericht van het overlijden van Edward Schillebeeckx kwam voor mij niet helemaal onverwacht. Op woensdagmiddag was ik gebeld dat het erg slecht met hem ging. Diezelfde middag om 17:15 is hij overleden. Met zijn dood en die van Frans Haarsma een paar weken ervoor, is voor mijn gevoel een definitief einde gekomen aan een bloeiperiode van de katholieke theologie in Nederland. Een deel van het vernieuwend werk van Edward en zijn generatiegenoten, zoals Piet Schoonenberg, Frans Haarsma, Bas van Iersel en Tine Halkes, heb ik persoonlijk als hun collega meegemaakt. Edward zal ik me altijd herinneren als de hard werkende geleerde in zijn witte habijt die tot diep in de nacht in alle boeken die hij las de eerste keer met zwart potlood bijna alle regels onderstreepte en bij de tweede keer de nog niet onderstreepte regels alsnog met rood markeerde. Maar tegelijk was hij ook vol belangstelling voor wat collega’s of mensen die hem schreven, van hem vroegen. Hij kwam naar verjaardagen als je hem uitnodigde en deed dan gezellig mee. Toen ik hem in de loop van het afgelopen jaar bezocht, kon hij moeilijk op woorden komen om de gewone dingen aan te duiden, maar met zijn ijzeren geheugen kon hij nog precies vertellen wie bij zijn ‘proces’ in Rome betrokken was en hoe men hem ondervroeg.

Bij het ontstaan van de Stichting Edward Schillebeeckx waarvan ik nu de voorzitter ben, was ik vanaf het begin op advies van Edward betrokken. Een aantal vrienden van Schillebeeckx uit Bennekom wilden het gedachtegoed van Edward voor meer dan de vaktheologen toegankelijk maken. Ik was toen docent aan de Theologische Faculteit van Nijmegen en had veel colleges van Edward gevolgd. Maar de Stichting wilde meer: Schillebeeckx’ theologische ideeën gebruiken als achtergrond voor schoolcatechese en politieke partijvorming. Dat was begin jaren 80. Nu heeft de Stichting wat beter bereikbare doelen. Een gedegen bibliografie is opgesteld en voor ieder op deze website toegankelijk gemaakt; er zijn studiedagen georganiseerd; er is een leerstoel ingesteld. En Ted Schoof en ik hebben op Edwards 95e verjaardag op 12 november j.l. het eerste exemplaar van zijn Collected Works kunnen aanbieden. Weliswaar was het nog maar een dummy, maar Edward was er zichtbaar blij mee.

We zullen eraan moeten wennen, dat de naamgever van onze Stichting er niet meer is. Hij was altijd nog op de achtergrond aanwezig. In de nacht voor zijn dood heeft hij volgens Zuster Hadewych, zijn trouwe metgezel in de afgelopen jaren, voor het laatst gesproken. Drie zinnen: “Ik voel dat ik word geroepen. Ik ga weg. God roept mij …”. Hoe groot zijn theologische nalatenschap in de komende jaar ook mag blijken te zijn – en de Stichting zal naar vermogen eraan bijdragen – ik zal hem herinneren als een theoloog met een diep geloof.

In Memoriam Edward Schillebeeckx (1914-2009)
Prof. dr. Robert Schreiter, voormalig hoogleraar leerstoel Stichting Edward Schillebeeckx

As you no doubt have heard, Professor Edward Schillebeeckx passed away peacefully at home on December 23. I was able to attend the funeral and burial in Nijmegen on the 31st. What follows here is an account of his final days and of the funeral, for the benefit of those of you who were not able to attend.

His Final Days
I was last able to visit with Edward in early December of 2008. He had declined some physically since my last visit a year earlier, but he was still mobile and completely alert. We spent several hours talking about a wide range of things, as was his wont.

This past summer, he suffered a mild cardial incident, and then in September a more serious TIA. (He had had numerous TIAs in the last few years.) After that time he began to weaken considerably. Some feared that he would not live to celebrate his 95th birthday on November 12. However, he rallied, and was able to receive guests throughout that day. The decline became more noticeable again in the days thereafter.

In those final days, he made the remark that, for him, the best image of God that human beings could muster was God as light.

He had taken to sleeping more. On the evening of the 21st, he asked Hadewych (Sister Hadewych Snijdewind, O.P., his caregiver for the past ten years), for a “little drink.” By that he meant a sip of wine. He wanted it from his favorite glass. He drank this, and fell back asleep. On the 22nd, he would awake from time to time. That afternoon, he said: “I feel myself being called.”

In the late morning on the 23rd, he said “I see so much light!” Hadewych was then joined by her niece Claire (who helped with caregiving from time to time and was close to Edward as well) and Ben Vocking, O.P., the Provincial of the Dutch Dominicans, for what were clearly Edward’s final hours.

Around two in the afternoon, Edward said: “God is calling me!” These were his last words. Around 5:15, he uttered a gentle sigh, and he was gone.

He died a grace-filled death, after a life of proclaiming a God who is so near to us. A theme that recurred in the coming days was “rakelings nabij” –which might be translated as “so near that you can touch it.” This was the title of a Festschrift that the Dominican Studies Center had offered him for his ninetieth birthday—that God was always that close to us.

The Funeral
I got word of Edward’s death from Ton Sison on the 24th, who telephoned me from Chicago (I was in Nebraska with family at the time). An e-mail from Ted Schoof came shortly after that. I had already booked a ticket to be in the Netherlands in early January (with an appointment to see Edward on the 11th) for some business with Cordaid, the Dutch Catholic Relief and Development agency. Thankfully I was able to change the ticket so as to be able to be present for the funeral on December 31st.

On the evening of the 30th, there was a wake service for Edward in the Dominicuskerk in Nijmegen, a church near the old Albertinum and long staffed by the Dominicans (although no longer so). Some three hundred people were in attendance. I was only able to arrive in the Netherlands on the day of the funeral itself, the 31st, and was indeed about ten minutes late for the service (a flight delay coming into Schiphol Airport).

The funeral was at noon in the Dominicuskerk, with more than seven hundred people attending. The Mass of Christian Burial was presided over by the Dutch and Flemish Dominican provincials, Ben Vocking and Domien Evangée. The tone was warm and full of thanksgiving, with hymns and Eucharistic prayer with texts of Huub Oosterhuis (who was also in attendance). The service was not a celebration of Edward’s fame or academic achievement, but rather of his warm humanity and his deep faith in God, as a family member, a good friend, and as a Dominican. The whole service had a distinctively Dominican cast, as well it should have (the Dominicans had been preparing for this for some time). Domien Vanagée gave an overview of Edward’s life at the beginning of the service, using the metaphor of a Brueghel painting to sketch his ninety-five years.

Erik Borgman, a former student of Edward’s and his intellectual biographer, and now professor at the University of Tilburg (and a lay Dominican), gave the eulogy. He took as his theme “God is New Each Moment” to speak of Edward’s faith and passion for God. Within that framework he spoke of his warmth as a human being, his commitment to theology as mediating the experience of God to ordinary believers, his incapacity to organize things (this drew a lot of knowing chuckles), and his unstinting generosity to others. There were a lot of tears shed at this point, but tears of happy memories and of endearment (mine included).

After Communion, a few others rose to speak a few words of memory, representing the different branches of the Dominican family. The final speaker was a young man in his late twenties, a Muslim, whose family had been close to Edward for many years. The young man now lives and works in San Francisco. He spoke in English (the rest of the service and testimonies were, of course, in Dutch). He spoke of “Uncle Ed” who had always been part of his family, even before the young man was born.

There were a number of bishops in attendance, who took their places in the pews with everyone else (this is the Netherlands, after all). Bishop Ad van Luyn of Rotterdam, a former student of Edward’s and the sole voice in the Bishops’ Conference who would say positive things about Edward, had attended the evening wake. At the service itself was the Bishop of Groningen, the retired Bishop of Antwerp, and Bishop Jan Bluyssen, retired Bishop of Den Bosch, who had always been very public in his support of Edward.

The Burial
When the Dominicans sold the Albertinum, they kept the burial ground in the garden behind the building. It was there that Edward was laid to rest. It is a short distance from the Dominicuskerk, so all present were able to form a cortege to accompany Edward to his final resting place. Prayers were said, and the “Salve Regina” was sung, a custom that many religious orders have. We all had an opportunity to throw a handful of soil into the grave, as is the custom there. I thought of so many of you when I was able to do so.

There was a reception at the Hotel Erika in Berg en Dal after the burial. That, and the walk to and from the burial site, was something of a reunion for many of us. For those of you who had contact with Edward and with Nijmegen through the years, I would like to note those who I had a chance to greet and talk to, to give you some idea of who was all there.

Most of those who were teaching in the faculty during Edward’s time are now gone, but among those who were present for the service from that time were Ted Schoof, Wilhelm Dupré, Knut Walf, Catharina Halkes, Ad Willems, Kees Waaijman, Jacques van Nieuwenhoven, Marinus Houdijk, and Hermann Haering.

Among those still active in the university and with the Schillebeeckx Foundation were Nico Schreurs, Wil Derkse, Hans van de Ven, Toine van den Hoogen, Jean Pierre Wils, Pamyre oomen, Maaike De Haardt, Gerrit Steunebrink, Erik Borgman, Stefan van Erp, Carl Sterkens, and Joop Vernooij.

Lieven Boeve was there from Leuven, as were Anton Houtepen and Anton van Harskamp from Amsterdam. Thomas Eggensperger and Ulrich Engel came from the Congar Institute in Berlin, as did Dietmar Mieth from Tuebingen. Johann Baptist Metz had planned to be there, but the trains were not running in most of Germany due to the bad weather.

There were of course many others, including his three surviving sisters and the extended Schillebeeckx family from Belgium. Edward had a brother in the United States; none of that part of the family was able to attend because of lack of places on flights from the U.S.

Further News
Photos from the funeral and the text of Erik Borgman’s reflections are on the Dominican website (www.dominicanen.nl), as well as obituaries. Testimonials can also be found on the website of the Schillebeeckx Foundation (www.schillebeeck.nl). An obituary from L’Osservatore romano caused some stir, since it could give the impression that the author was saying that Schillebeeckx had not been heard from since the Church book in 1989 and that his era had passed. A good number of people took umbrage at it. My own take was that the author (who had written his dissertation on Schillebeeckx in the 1980s) was critical, but relatively even-handed, especially considering where it was being published.

The University issued press releases at Edward’s death, but purposely stayed in the background for the funeral services itself. There will be a formal academic convocation in Schillebeeckx’s memory at the University in the Aula on February 2, at which time the University will duly remember him.

I was able to visit on Tuesday morning with Ted Schoof, Schillebeeckx’s secretary of more than twenty years, and on Tuesday afternoon with Hadewych. (It should be noted that Hadewych was duly recognized at the funeral service for her care for Edward over the past ten years). It was a time of sharing memories not only of one of the great theologians of our time, but also of a dear friend. In the words on the Dominican website, Edward was “blijmoedig en vrijmoedig”—good-natured and also willing to stand up for what he believed in. A good way to remember someone who was such an influence on and blessing for so many of us.